Geschiedenis van Ford
Op 16 juni 1903 richtten Henry Ford en
elf investeerders de Ford Motor Company in Michigan op met een
startkapitaal van $ 28.000.
Henry Ford ruilde de plannen van zijn
auto en de 17 patenten tegen 255 aandelen en werd hoofdingenieur en
ondervoorzitter De autoproductie begon in een omgebouwde wagenfabriek in
Detroit met 10 werknemers die een paar exemplaren per jaar produceerden.
Het eerste model was de Ford Model A die $ 750 kostte. Ford richtte zich
op auto's voor de gewone man tegen betaalbare prijzen.
Ford introduceerde ook de mogelijkheid
extra's toe te voegen tegen meerprijzen. Zo bood hij een optioneel
lederen dak aan voor $ 50. Op 17 augustus 1904 opende Ford zijn eerste
buitenlandse vestiging. Ford Motor Company of Canada begon in 1905 in
een kleine nieuwe fabriek in Walkerville te produceren. Reeds in 1906
groeide Ford uit tot de grootste autobouwer van de Verenigde Staten.
Henry Ford werd algemeen directeur en grootaandeelhouder. Op 1 oktober
1908 introduceerde het bedrijf de succesvolle Ford Model T. Het model
werd eerst in de fabriek in Piquette gemaakt. In 1910 verhuisde de
productie naar een veel grotere fabriek in Highland Park. De
legendarische Model T zou uiteindelijk één van de succesvolste
automodellen ooit worden. De productie eindigde pas in 1927 na
15.458.781 wereldwijd gebouwde exemplaren.
Op 7 oktober 1913 werd de fabriek in
Highland Park omgeschakeld naar een bewegende assemblagelijn. Het
chassis werd door werknemers op een slede door de fabriek getrokken.
Later werden de sleden vervangen door karretjes op rails en mechanisch
getrokken. Dit was niet de eerste lopende band , maar wel de eerste keer
dat een volledige fabriek met het systeem werkte. De productietijd van
een chassis daalde ermee van 12 uur en 30 minuten tot 2 uur en 40
minuten. In 1914 was de totale productietijd van een auto teruggebracht
tot 1 uur en 33 minuten. De vernieuwingen werden echter niet door
iedereen geapprecieerd en Ford had een hoog personeelsverloop.
Op 5 januari 1914 loste Ford het
probleem van het personeelsverloop op door de lonen te verdubbelen tot $
5 per dag, de diensten met één uur in te korten tot 8 uren, en de invoer
van de 40-urige werkweek. Door die maatregelen steeg de productiviteit
per werknemer en daalde het personeelsverloop waardoor de kostprijs per
auto daalde. Dit maakte het Ford mogelijk om zijn prijzen steeds verder
te verlagen. Het bedrijf zette ook een netwerk van dealers op die
gebonden waren aan zijn merk.
Tegen het einde van 1913 had Ford een
marktaandeel van 50% in de VS, en in 1918 was de helft van de voertuigen
op Amerikaanse wegen een Ford Model T. Een groot nadeel van de Ford T
was dat je er niet vooruit een helling mee kon oprijden, vanwege de
slecht geplaatste benzinetank. Tijdens de Eeerste Wererdoorlog diende
het Model T ook als basis voor enkele militaire voertuigen.
In 1919 kwam Edsel Ford, Henry Fords
zoon en enig kind, aan het hoofd van het bedrijf. Zijn vader bleef wel
bij de besluitvorming betrokken. Ondertussen verloor Ford geleidelijk
terrein aan General Motors. GM en buitenlandse merken hadden modernere
en luxere modellen in de aanbieding dan de uit 1908 stammende Model T
van Ford. Ford had een modern productieproces maar een conservatief
management dat de vraag naar duurdere luxe modellen negeerde. Terwijl
Ford uitsluitend de goedkope T aanbood, had GM een auto in elke
prijsklasse. Bovendien konden klanten de duurdere modellen ook op
krediet kopen. Ford wees die vorm van financiering aanvankelijk af omdat
die slecht zou zijn voor de klant en uiteindelijk zelfs de hele economie
kon schaden. Vanaf december 1927 werd krediet toch mogelijk bij aankoop
van een Ford Model A. De tweede Model A (de eerste dateerde van 1903)
werd op 2 december 1927 gelanceerd als opvolger van de Model T. De
fabrieken van die laatste hadden 7 maanden stilgelegen voor de
conversie. De A werd uiteindelijk een succes en tot 1932 werden zo'n 5
miljoen exemplaren gebouwd.
In 1922 nam Ford de Lincoln Motor
Company over om toch een plek te veroveren in de markt van luxeauto's.
Dat was Lincoln zelf daarvoor overigens nog niet gelukt. In 1921 was de
fabriek met de eerste Lincoln met V8 motor gekomen, die het voor die
tijd forse bedrag van $ 4600 moest kosten (tegen circa $ 300 voor een
Ford). Als gevolg van de economische recessie die toen heerste, kwam de
verkoop niet van de grond. Henry Ford zag wat in het bedrijf en nam het
voor $ 5 miljoen over. De belangrijkste concurrent van Lincoln was
Cadillac. Hiermee concurreerde het ook voor de levering van
presidentiële limousines in de VS. In 1939 richtte Ford zelf het merk
Mercury op om ook een middenklasse auto te kunnen leveren. De leiding
over de Lincoln-fabriek gaf Henry aan Edsel, zodat ze elkaar niet zo
voor de voeten liepen.
In 1945 werd Henry Fords kleinzoon,
Hendry Ford II , de nieuwe directeur. Henry I was slechts even directeur
geweest omdat Edsel stierf in 1943 terwijl Henry II in de oorlog vocht.
Henry Ford I stierf op 7 april 1947. Op 9 november 1960 werd Henry Ford
II CEO en werd zijn directeurspositie overgenomen door Robert McNamara.
Vijf weken later werd die door de net verkozen president John F Kennedy
aangesteld als hoofd van het ministerie van defensie. McNamara was de
eerste directeur van buiten de Ford familie. Hij was voor een groot deel
verantwoordelijk voor Fords uitbreiding en succes in de naoorlogse
periode.
Begin jaren 50 had Ford nog steeds
zo'n 43% van de Amerikaanse automarkt in handen. In de midden- en
topklasse, waarin respectievelijk de Mercury en Lincoln zich bevonden,
had Ford een aandeel van slechts 13%. Henry Ford II bedacht dat Ford een
nieuw topmodel nodig had. Op 7 april 1955 werd het plan daartoe, dat de
toepasselijke naam The Big Plan kreeg, goedgekeurd. De nieuwe auto kreeg
de voorlopige naam E-Car. De divisie Special Products werd opgericht om
hem te bouwen. Niet veel later kreeg de auto zijn definitieve naam Edsel,
ter ere van Henry Fords overleden zoon. Terwijl de Edsel in volle
ontwikkeling was kregen Fords modellen voor 1956 een aantal nieuwigheden
waaronder de eerste veiligheidsgordel.
De Edsel werd uiteindelijk gelanceerd
op 4 september 1957. Net op dat moment verkeerde de Amerikaanse economie
in een recessie. De uitrusting van de auto werd door Consumer Reports
bovendien omschreven als niet meer dan gadgets en de wegligging werd als
zeer slecht ervaren. De Edsel werd nauwelijks verkocht en werd in
november 1960 van de markt gehaald. Ford verloor zo'n $ 350 miljoen (in
toenmalige geldwaarde) aan het project.
Op 17 januari 1956 deed Henry Ford II
wat zijn grootvader nooit had willen doen. Hij bracht Ford naar de
beurs. 10,2 miljoen aandelen kwamen op de markt en brachten meer dan $
600 miljoen op. Ongeveer 8% van de aandelen was gereserveerd voor
individuele investeerders. In één klap had Ford zo'n 350.000 nieuwe
eigenaars. De familie Ford bleef ongeveer 40% van de aandelen in handen
houden.
Ford kwam de mislukking van de Edsel
weer te boven met de introductie van de compacte Ford Falcon in 1960 en
de intussen legendarische Ford Mustan in 1964. In 1967 werden de
Europese afdelingen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk - Ford
Frankrijk was in 1954 reeds verkocht aan Simca - samengevoegd tot Ford
of Europe. De verschillende Europese afdelingen maakten tot dan hun
eigen modellen. Met de introductie van de Ford Escort in 1968 veranderde
dit.
De eerste samenwerking van Ford met
het Japanse Mazda kwam al in 1969 tot uiting in een joint venture voor
de productie van automatische versnellingsbakken. In 1979 nam Ford een
belang van 25% in het Japanse merk. Beide bedrijven begonnen met
samenwerking op verschillende vlakken, waaronder de productie van
modellen in elkaars fabrieken en de bouw van gezamenlijke modellen. In
1996 verhoogde Ford zijn aandeel in Mazda tot 33,4%.
De jaren 70 begonnen goed voor Ford.
In 1970 realiseerde het bedrijf een recordomzet van $ 15 miljard.
Ondertussen begonnen geïmporteerde merken terrein te winnen. Europese en
vooral Japanse kleine auto's wonnen steeds meer aan populariteit op de
grote Amerikaanse. Zeker na de oliecrisis van 1973 werd dit een trend.
Ford wilde daarom ook een kleine auto.
Dat model, de Ford Pinto, werd in 1971 geïntroduceerd. De Pinto begon
heel sterk, tot bleek dat bij een aanrijding aan de achterzijde de
benzinetank kon ontploffen. Ford had de goedkope Pinto zo snel op de
markt willen brengen dat het probleem niet was opgelost. De auto werd
bekend als Amerika's dodelijkste auto (door Mother Jones magazine) en in
1978 riep Ford 1,5 miljoen Pinto's terug naar de fabriek. De productie
van het model werd in 1980 gestopt.
Intussen was het tij allang gekeerd
voor Ford. In 1982 maakte het bedrijf $ 1,5 miljard verlies. Daarop
verbeterde de economie weer en in 1984 kon Ford het tij opnieuw keren
met een winst van $ 2,9 miljard. In 1986 behaalde het bedrijf met $ 3,3
miljard winst voor het eerst sinds 1924 betere resultaten dan grote
concurrent General Motors. |